Pagina's

dinsdag 15 maart 2011

This Is The End

Op een appartement wonen heeft iets surrealistisch. Je woont in een gebouw met vijf, tien, twintig of vijftig andere hokken, met tientallen anderen deel je hetzelfde adres en vaak is het enige wat je met je medebewoners gemeen hebt de vijftig vierkante meter boven het aardoppervlak.
Ook al zit je naaste buur vaak niet meer dan enkele meters van jou vandaan, toch is de kans groot dat je hem of haar in de supermarkt straal voorbijloopt. Mensen die in een huis wonen kennen hun buren beter dan praticanten van the urban way of life. Wat er boven of onder of naast hen gebeurt kan hen in feite geen zak schelen. Wat er boven of onder of naast mij gebeurt kan mij in feite geen zak schelen. Op een appartement gaan wonen doe je immers niet omdat je nood hebt aan sociaal contact - daar bestaan avondscholen voor, neen, op een appartement ga je wonen voor 't gemak. Of omdat je geen andere keus hebt.
Soit, zolang iedereen andermans Lebensraum respecteert is er niets aan de hand, mij best. Ik hoef echter het lawaai niet van anderen - daar hebben we echter wonderwel niet over te klagen. Ik hoef het afval niet van anderen - ook al betreft het 'afval' de lakens die op tijd en stond en vooral bij stevige wind op ons terras donderen daar de bovenburen hun textiel alweer niet goed hebben gezekerd aan de wasdraad.
Ik hoef ook de geur niet van anderen. Of toch niet de hele tijd. Daarom verstoort het dan ook m'n gemoedsrust niet om enkele keren in de maand wat vis te roken, bijvoorbeeld. Op ons terras, weliswaar. Me Tarzan, me smoke some fish. Een paar makrelen boven een dampend rookgordijn hangen is immers geen strafbaar feit en al zeker geen inbreuk op de levenskwaliteit van de andere appartementsbewoners, vind ik. Rook uit steeneik en olijf - mijn persoonlijke mix - is immers lekker, echt lekker, vind ik. Ze zouden me dankbaar moeten zijn. Als ik vis rook ruikt immers de hele buurt naar whisky, vind ik. 't Kruipt alleen wat in je kleren maar kom, wie pannenkoeken wil moet eieren breken. Woensdag is rookdag, en als vrouwlief van hierboven het in haar hoofd haalt om op diezelfde dag haar was buiten te hangen dan is dat haar probleem. Woensdag is rookdag.
Neen, wat mij mateloos op m'n zenuwen zou werken is dat een buur bijvoorbeeld elke dag een stukje meer zou gaan stinken. Dat hij elke dag meer wat extra parfum aan de gemeenschappelijke lucht zou toevoegen tot zijn geur na verloop van tijd alle andere zou overstemmen. Of beter, overwalmen. Je moet andermans geur niet gaan overwalmen, vind ik. Wat er dus enkele straten verder is gebeurd zou dus bij mij niet pakken, komaan zeg. De smeerlap! Je medebewoners drie maanden in de stank zetten, dat doe je toch gewoon niet? Er zijn toch grenzen aan dat soort overlast? Je buren gedurende drie maanden vergassen, dat is toch onvergeeflijk?

'k Begin bij 't begin. Om halfvijf werden we gebeld - we hadden de hele dag doorgewerkt, al rijdend gepist - zoals de koereurs - nauwelijks gepauzeerd 's middags en zoals gewoonlijk van de ene merde naar de andere mogen crossen. Een kapotte stekker hier, een radiator ginder, een slepende deur verder, een lekkende sifon nog iets verder en een losgebroken koe daar: business as usual.
'Of we niet subito presto een deurcilinder konden gaan uitboren?!' vroeg de Stem Aan De Lijn.
'Kan dat morgen niet? Wetegijwelhoelaatdattis?!' vroeg m'n collega.
'Ja nee, eigenlijk niet, er hangt een geur in 't gebouw weet je...' ging De Stem verder.
'Ja en dan, wat hebben wij daarmee te maken? Is dat een reden om iemands deur te gaan forceren?' vroeg m'n collega beleefd. Uit m'n even beleefd opgestoken middenvinger maakte hij op dat het mij ook niet interesseerde.
'De stank is niet te harden!' weende De Stem.
...
'De man heeft al drie maanden geen huur meer betaald!'
...
...
'Wat?! Bedoel je dat het de man zèlf is die zit te stinken?' vroeg m'n collega.
'Wel, eh, dat denk ik ja...' zei De Stem die eigendom bleek te zijn van de eigenaar van het appartement in kwestie. Een man die uiteraard bezorgd was om het welzijn van z'n huurder, en vooral om 't welzijn van z'n appartement en z'n centen.
Wij dus naar 't gebouw, enkele straten verder dan waar wij wonen.
Wat de man zei was correct: er hing inderdaad een geur van zodra je 't gebouw betrad.
Die geur werd alsmaar sterker. Uiteraard was er geen lift. Uiteraard bevond het stankhol zich op de bovenste verdieping. De afwezigheid van een lift speelde echter in ons voordeel. Ons lichaam kreeg immers de kans zich meter bij meter aan de walm aan te passen. Een helidropping zou echt een verkeerde keuze zijn geweest, je zou ter plaatse zijn neergestuikt. Voor klimmers en andere gekken die zich willen voorbereiden op een verblijf op grote hoogte bestaan er zuurstofcabines en lagedruktanks. Voor dit geval bestaan enkel vuilbakken. En onvoorbereid op de situatie als we waren hadden we dus ook de kans niet gehad om eerst daarin eerst een weekje te acclimatiseren.
We hebben de deurcilinder dus uitgeboord, en van zodra de deur zich een centimeter opende golfde een kokhalzende Muur van Stank naar buiten. De deur opende zich echter niet verder dan vijf centimeter.
Er was iets dat weerstand bood.
Aan de bovenzijde.
Een anti-inbraak-ketting.
Zo'n ding dat enkel van binnenuit kan worden aangebracht.
The suspect was still inside.
No more alive and no more kicking.
Politie gebeld, gewacht, politie kwam erbij, ketting doorgeknipt.
Er was nog iets dat weerstand bood.
Beneden deze keer.
Het lichaam lag achter de deur. Meer dan een rug en een arm heb ik niet gezien. Meer wou ik ook niet zien. Ik had de bizarre goesting naar m'n collega, die op veilige afstand was gebleven, te roepen - zoals in de film weet je 'He's dead man, he's so fuckin' dead man!' maar met drie agenten erbij was dat misschien toch niet zo'n goed idee geweest. In een flits zag ik echter de rest van het appartement. Dat was geen leefruimte meer, dat was een stal, een vuilnisbelt. Een èchte vuilnisbelt. Lege conserven, verpakkingen, kledij, smeerlapperij. Apocalypse Now. Heb je de openingsscène van 'Seven' gezien? Zo was het, helemaal. Kadaver incluis.
Hoe diep kan een mens vallen, vraagt een mens zich dan af. Hoe diep moet je vallen als je gaat leven, en sterven, als een beest? 'C'était un alcolo...' wist de buur ons te vertellen. Wat een in-droevig einde, denk ik dan. Jezelf kapotzuipen en creperen in je eigen smeerlapperij, oh man...
En dan toch maar uren in de wind liggen stinken.
Geef mij maar the smell of napalm in the morning...

My only friend, the end...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten